Toutefois, la présomption a, en ce qu'elle est irréfragable, un caractère général et absolu qui est disproportionné à l'égard de ces dernières puisqu'il empêche un mandataire qui aurait cessé son activité d'établir cette cessation autrement qu'en démissionnant et de mettre fin aux obligations qui découlent de l'assujettissement au statut social des indépendants.
Dat vermoeden, in zoverre het onweerlegbaar is, heeft echter een algemeen en absoluut karakter dat ten aanzien van laatstgenoemden onevenredig is, vermits het een mandataris die zijn activiteit zou hebben stopgezet, verhindert die stopzetting op een andere wijze aan te tonen dan door ontslag te nemen en een einde te maken aan de verplichtingen die voortvloeien uit de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen.