2. Lorsqu’il y a lieu de mettre en œuvre les procédures d’urgence prévues à l’article 20, les États membres interdisent, et s’abstiennent de prendre, toute mesure faisant obstacle au transfert, à l’utilisation ou à la mise en circulation de stocks de sécurité ou de stocks spécifiques détenus sur leur territoire pour le compte d’un autre État membre.
2. Indien er aanleiding bestaat om de in artikel 21 bedoelde noodprocedures toe te passen, vaardigen de lidstaten een verbod uit op, of onthouden zij zich van maatregelen waardoor, de overdracht, het gebruik of het in omloop brengen van crisisvoorraden of speciale voorraden door de lidstaat voor rekening waarvan zij de voorraden op hun grondgebied aanhouden, wordt belemmerd.