3. Lors de l'établissement des programmes de planification de l'espace maritime et des stratégies de gestion intégrée des zones côtières, les États membres tiennent dûment compte des particularités, besoins et opportunités que présentent les régions et sous-régions marines et côtières , des différentes activités sectorielles existantes et futures , des eaux marines et des zones côtières concernées, ainsi que des incidences du changement climatique.
3. Bij de vaststelling van hun maritieme ruimtelijkeordeningsplannen en geïntegreerde kustbeheerstrategieën houden de lidstaten terdege rekening met de bijzonderheden, de behoeften en mogelijkheden van de mariene en kustregio 's en subregio's, de relevante, bestaande en toekomstige sectorale activiteiten, de betrokken mariene wateren en kustgebieden en de mogelijke gevolgen van klimaatverandering.