En cas d'absence ou d'empêchement du secrétaire général ou, selon le cas, du fonctionnaire général dirigeant la Direction générale du Personnel et de la Fonction publique, les délégations prévues au § 1 sont exercées, en cas d'urgence, soit par le fonctionnaire général le plus ancien en grade de la Direction générale du Personnel et de la Fonction publique, soit par l'agent de rang 12 au moins désigné en vertu d'un acte de subdélégation préalable communiqué à tous les membres du personnel concernés ainsi qu'au secrétaire général pour celles des compétences qui ont été préalablement déléguées en application du § 2.
Ingeval de secretaris-generaal afwezig of verhinderd is of, naar gelang van het geval, de ambtenaar-generaal die de leiding heeft van de Algemene directie Personeel en Ambtenarenzaken, worden de in § 1 bedoelde delegaties, in spoedgevallen, uitgeoefend door de ambtenaar-generaal die de oudste in graad is van de Algemene Directie Personeel en Ambtenarenzaken, ofwel door de ambtenaar van minstens rang 12 aangewezen krachtens een voorafgaande subdelegatieakte medegedeeld aan alle betrokken personeelsleden alsook aan de secretaris-generaal voor de bevoegdheden die vroeger gedelegeerd werden bij toepassing van § 2.