Si la mesure de protection prévue à l'article 156 ne semble pas suffisante, le juge d'instruction peut soit d'office, soit sur réquisition du ministère public, soit à la demande du témoin ou de la personne à l'égard de laquelle l'action publique est engagée dans le cadre de l'instruction préparatoire, de l'inculpé ou de la partie civile ou de leurs avocats, ordonner que l'identité du témoin soit tenue secrète de la manière arrêtée à l'article 164:
Indien de beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 156 niet lijkt te volstaan, kan de onderzoeksrechter hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de getuige of van de persoon tegen wie de strafvordering wordt ingesteld in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij of hun advocaten bevelen dat de identiteit van de getuige verborgen zal worden gehouden op de wijze in artikel 164 bepaald, op voorwaarde :