Comment peut-on expliquer que les néerlandophones représentent une part inférieure (qui est de 50 % à peine, alors qu'il représentent 60 % de la population) de l'effectif des administrations suivantes: a) l'Administration des contributions directes (50,8 N / 49,2 F); b) l'Administration de la TVA, de l'enregistrement et des domaines (51 N / 49 F); c) l'Administration du cadastre (52 N / 48 F); et d) la Monnaie royale de Belgique (50 N / 50 F)?
Waarop is het laag aandeel van Nederlandstaligen, nauwelijks 50 % (terwijl ze 60 % van de bevolking uitmaken), in de volgende administraties gebaseerd: a) Administratie van de directe belastingen (50,8 N, 49,2 F); b) Administratie van de BTW, registratie en domeinen (51 N, 49 F); c) Administratie van het kadaster (52 N, 48 F); d) Koninklijke Munt van België (50 N, 50 F)?