1. La surveillance prudentielle d'un établissement, y compris celle des activités qu'il exerce conformément aux articles 33 et 34, incombe aux autorités compétentes de l'État membre d'origine, sans préjudice des dispositions de la présente directive qui confèrent une responsabilité aux autorités compétentes de l'État membre d'accueil.
1. Het prudentieel toezicht op een instelling, met inbegrip van het prudentieel toezicht op de werkzaamheden die deze instelling overeenkomstig artikel 33 en artikel 34 uitoefent, berust bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn die een bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst inhouden.