Etant donné que les formations politiques n'ont généralement pas la personnalité juridique et qu'influencer la volonté populaire peut être le fait d'un parti politique en tant que tel aussi bien que de l'un de ses éléments, le législateur était en droit de viser également les composantes, listes, candidats ou mandataires élus des partis, pour autant qu'il ne subsiste aucun doute quant à l'appartenance de ces éléments au parti politique concerné.
Aangezien politieke formaties doorgaans geen rechtspersoonlijkheid hebben en het beïnvloeden van de volkswil kan geschieden zowel door een politieke partij als zodanig als door geledingen ervan, vermocht de wetgever te verwijzen naar de « componenten, lijsten, kandidaten of gekozenen » ervan, voor zover geen twijfel bestaat over het toebehoren van die geledingen aan de betrokken politieke partij.