Dans l'interprétation qui lui est généralement donnée, la règle de l'article 1034ter, 6°, du Code judiciaire n'est pas applicable aux requêtes d'appel et la question se pose donc de savoir ce qui justifie, à la lumière des articles 10 et 11 de la Constitution, que de telles requêtes ne doivent pas être signées alors que, pour les requêtes contradictoires, la signature de la partie requérante ou de son avocat est prescrite à peine de nullité, sans que la partie adverse qui invoque cette nullité doive démontrer que l'omission dénoncée nuit à ses intérêts (articles 860, 861 et 862, § 1, 2°, du Code judiciaire).
In de algemeen aanvaarde interpretatie geldt de regel van artikel 1034ter, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek niet ten aanzien van de verzoekschriften waarmee hoger beroep wordt ingesteld en rijst dus de vraag wat in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet verantwoordt
dat zulke verzoekschriften niet ondertekend moeten zijn, terwijl voor de verzoekschriften op tegenspraak de handtekening van de verzoekende partij of haar advocaat op straffe van nietigheid is voorgeschreven, zonder dat de tegenpartij die dienaangaande een exceptie van nietigheid opwerpt moet aantonen dat het verzuim haar belangen schaadt (artikelen 860, 861 en 8
...[+++]62, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek).