- d'une part, les nombres d'étudiants réguliers finançables ordinaires, de condition modeste et boursiers multipliés par les montants théoriques des plafonds totaux respectifs visés à l'article 12, § 2, alinéa 14, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, et multipliés par la formule d'indexation visée à l'article 12, § 2, alinéa 8, de la même loi;
- enerzijds, de aantallen gewone, minvermogende en beursgenietende regelmatige studenten die voor een financiering in aanmerking komen vermenigvuldigd met de theoretische bedragen van de respectieve volledige maximumbedragen bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, en vermenigvuldigd met de indexeringsformule bedoeld bij artikel 12, § 2, achtste lid, van dezelfde wet;