Il stipulait que, sur la base du diplôme de docteur en droit, un tiers des magistrats étaient néerlandophones, un tiers étaient francophones et deux tiers de tous les magistrats étaient bilingues (dans ce cas, la connaissance d'une langue était justifiée par le diplôme, celle de l'autre langue par la réussite d'un examen).
Het bepaalde dat op grond van het diploma van doctor in de rechten een derde van de magistraten Nederlandstalig is, een derde Franstalig en tweederde van allen, tweetalig (in dit geval de ene taal bewezen aan de hand van het diploma, de andere taal aan de hand van het slagen voor een taalexamen).