Les articles 174/1 et 313 du CIR 1992, respectivement inséré et remplacé par les articles 28 et 33 de la loi attaquée, seraient contraires aux articles 10 et 172 de la Constitution et, selon le deuxième moyen, à l'article 22 de la Constitution et à l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme en ce qu'ils traitent de manière identique les contribuables qui sont assujettis à la cotisation établie par la loi attaquée parce qu'ils recueillent des dividendes et intérêts dont le montant excède celui fixé par l'article 174/1 et ceux qui n'y sont pas assujettis parce que les dividendes et intérêts qu'ils perçoivent n'atteignent pas ce montant ou sont frappés d'un précompte mobilier de 25 %, en ce que les dividendes et inté
rêts des u ...[+++]ns et des autres devraient faire l'objet d'une communication au « point de contact central » et d'une mention dans la déclaration fiscale : cela porterait atteinte au caractère libératoire du précompte mobilier, aux droits des contribuables (majoritaires) dont les revenus en cause n'atteignent pas le montant fixé par la loi, de sorte qu'ils pourraient dès lors être amenés à se tourner vers d'autres placements (premier moyen), au secret bancaire fiscal prévu à l'article 318 du CIR 1992 et à la protection de la vie privée, les contribuables étant en outre exposés au risque de la constitution d'un cadastre des fortunes fragmentaire (deuxième moyen).De artikelen 174/1 en 313 van het WIB 1992, respectievelijk ingevoegd en vervangen bij de artikelen 28 en 33 van de bestreden wet, zouden in strijd zijn met de artikelen 10 en 172 van de Grondwet en, luidens het tweede middel, met artikel 22 van de Grondwet en met artikel 8 van het Europees Verdrag voo
r de rechten van de mens, in zoverre zij op identieke wijze belastingplichtigen behandelen die zijn onderworpen aan de bij de bestreden wet gevestigde heffing omdat zij dividenden en interesten verkrijgen waarvan het bedrag hoger ligt dan het bij artikel 174/1 vastgestelde bedrag, en diegenen die niet daaraan zijn onderworpen omdat de divid
...[+++]enden en interesten die zij innen, dat bedrag niet bereiken of daarop een roerende voorheffing van 25 pct. wordt toegepast, in zoverre de dividenden en interesten van de enen en de anderen aan het « centraal aanspreekpunt » zouden moeten worden meegedeeld en in de belastingaangifte vermeld : dat zou afbreuk doen aan het bevrijdende karakter van de roerende voorheffing, aan de rechten van de belastingplichtigen (die de meerderheid uitmaken) wier in het geding zijnde inkomsten onder het bij de wet vastgestelde bedrag liggen, zodat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht zich te wenden tot andere beleggingen (eerste middel), aan het fiscaal bankgeheim bepaald in artikel 318 van het WIB 1992 en aan de bescherming van het privéleven, waarbij de belastingplichtigen bovendien worden blootgesteld aan het risico dat een onvolledig vermogenskadaster wordt gevormd (tweede middel).