4) Le texte initial du § 5 prévoyait que tant l'identification directe (par exemple, des traces d'ADN prélevées sur une brosse à dents ou sur un vêtement de la personne disparue) que l'identification indirecte (par prélèvement d'un échantillon de référence d'un parent) n'étaient possibles qu'avec le consentement de certains parents ou cohabitants légaux ou de fait de la personne disparue.
De oorspronkelijke tekst van § 5 stelde dat zowel directe identificatie (bijvoorbeeld DNA-materiaal op een tandenborstel of een kledingstuk van de vermiste persoon) als indirecte identificatie (via de afname van een referentiestaal van een bloedverwant) slechts mogelijk was mits toestemming van bepaalde bloedverwanten of wettelijk of feitelijk samenwonenden van de vermiste persoon.