À ce propos, le Conseil d'État a constaté qu'il semble difficilement admissible que l'État puisse autoriser ses propres fonctionnaires à commettre certains types de faits punissables alors que, conformément aux articles 2, 3 et 4 de la Convention européenne des droits de l'homme, ce même État doit protéger le droit de chacun à la vie et interdire la torture, les traitements inhumains et dégradants, l'esclavage et le travail forcé.
In dit verband stelde de Raad van State trouwens vast dat het bezwaarlijk toelaatbaar lijkt dat de staat zijn eigen ambtenaren kan toestaan bepaalde soorten strafbare feiten te begaan, terwijl diezelfde staat krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens eenieders recht op leven moet beschermen en foltering, onmenselijke of vernederende handelingen, slavernij en dwangarbeid moet verbieden.