La Cour est interrogée sur la question de savoir si le législateur a porté une atteinte au principe d'égalité et de non-discrimination garanti par les articles 10 et 11 de la Constitution et au droit à la sécurité sociale visé à l'article 23, alinéa 3, 2°, de la Constitution en adoptant l'article 2, § 1, 3°, de la loi du 27 juin 1969 et l'article 14, § 2, de la loi du 4 janvier 1974, s'ils sont interprétés comme habilitant le Roi à établir la différence de traitement exposée en B.4.1, et en adoptant l'article 56 de la loi du 3 juillet 1978 en tant qu'il établirait lui-même une telle différence de traitement.
Aan het Hof wordt de vraag gesteld of de wetgever afbreuk heeft gedaan aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat is
gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en aan het recht op sociale zekerheid bedoeld in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, door het aannemen van artikel 2, § 1, 3°, van de wet van 27 juni 1969 en van artikel 14, § 2, van de wet van 4 januari 1974 wanneer zij worden geïnterpreteerd in die zin dat zij de Koning ertoe machtigen het in B.4.1 toegelichte verschil in behandeling in te voeren, en door het aannemen van artikel 56 van de wet van 3 juli 1978 in zoverre het zelf zulk een versch
...[+++]il in behandeling zou invoeren.