Le rapport au Roi précédant l'arrêté royal n° 236 du 20 janvier 1936 justifie l'article 2 de cet arrêté comme suit, en tant qu'il concerne l'opposition à un jugement du tribunal correctionnel prononcé sur l'action publique en matière correctionnelle : « Il arrive qu'un détenu, arrêté après avoir été condamné par défaut par [...] un tribunal correctionnel [...] éprouve des difficultés à faire opposition.
Het verslag aan de Koning dat voorafgaat aan het koninklijk besluit nr. 236 van 20 januari 1936 verantwoordt artikel 2 van dat besluit als volgt, in zoverre het betrekking heeft op het verzet tegen een vonnis van een correctionele rechtbank uitgesproken op een strafvordering in correctionele zaken : « Het komt voor dat een gedetineerde, aangehouden na bij verstek veroordeeld geweest te zijn door [...] een correctioneele rechtbank [...] moeilijkheden ondervindt om verzet te doen.