La pertinence de ces considérations se trouve renforcée par la nécessité de tenir compte du droit de « chaque enfant [.] au respect de son intégrité morale, physique [et] psychique » inscrit à l'article 22bis de la Constitution, que la même disposition fait obligation au législateur de garantir.
De relevantie van die overwegingen wordt versterkt door de noodzaak om rekening te houden met het recht van « elk kind [.] op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, [en] geestelijke [.] integriteit », dat is vastgelegd in artikel 22bis van de Grondwet en dat volgens die bepaling door de wetgever moet worden gewaarborgd.