La partie requérante estime qu'en fixant une intervention financière des provinces en cas d'insuffisance des revenus propres des établissements d'assistance morale du Conseil central laïque, le législateur fédéral impose aux provinces une charge dont le montant n'est ni déterminé dans la loi ni déterminable a priori, et qui pourrait être très importante.
De verzoekende partij is van mening dat de federale wetgever, door een financiële tegemoetkoming vanwege de provincies vast te stellen in geval van ontoereikende eigen inkomsten van de instellingen voor morele dienstverlening van de Centrale Vrijzinnige Raad, aan de provincies een last oplegt waarvan het bedrag niet in de wet is bepaald, noch a priori bepaald kan worden, en die zeer aanzienlijk zou kunnen zijn.