16. prend note du jugement de la Cour du 31 juillet 2001, en vertu duquel la Turquie n'a pas violé l'article 11 de la Convention européenne des droits de l'homme (liberté de réunion et d'association) lorsqu'elle a dissous le parti islamiste Refah en 1998; insiste cependant a
uprès des autorités turques sur la nécessité de veiller au respect des principes de la démocratie pluraliste, qui se nourrit de la liberté d'expression, et sur la nécessité d'assurer que les dispositions constitutionnelles n'entravent pas l'activité des partis politiques ni de leur élus; exprime, à cet égard sa préoccupation devant l'interdiction d
u Parti de ...[+++] la Vertu intervenue en juin dernier; invite les autorités turques compétentes à traiter la question de l'interdiction et de la dissolution des partis politiques à l'aune des critères élaborés par la Commission de Venise; 16. neemt nota van de uitspraak van het Hof van 31 juli 2001, volgens welk Turkije door de ontbinding van de islamitische partij Refah in 1998,
artikel 11 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (vrijheid van vergadering en vereniging) niet zou hebben geschonden, maar dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan toe te zien op de naleving van de beginselen van een pluralistische democratie, die bestaat bij de gratie van de vrijheid van meningsuiting, en vraagt ervoor te zorgen dat er geen grondwetsbepalingen zijn die de activiteiten van politieke partijen of hun volksvertegenwoordigers belemmeren; uit in dit verband zijn bezo
...[+++]rgdheid over het verbod op de Partij van de Deugd van juni jl.; verzoekt de bevoegde Turkse autoriteiten om de kwestie van het verbod en de ontbinding van politieke partijen te toetsen aan de criteria die zijn opgesteld door de Commissie van Venetië;