Les questions préjudicielles demandent à la Cour si l'article 14, § 1, des lois sur le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, viole les articles 10 et 11 de la Constitution, interprété en ce sens qu'une décision d'un procureur du Roi concernant les missions d'un magistrat du ministère public, qui pourrait constituer une sanction disciplinaire déguisée, ne peut faire l'objet de la part de ce dernier d'un recours en annulation auprès du Conseil d'Etat, alors que « les fonctionnaires des administrations » qui font l'objet d'une décision similaire peuvent, eux, introduire un tel recours.
De prejudiciële vragen strekken ertoe van het Hof te vernemen of artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in die zin geïnterpreteerd dat tegen een beslissing van een procureur des Konings in verband met de opdrachten van een magistraat van het openbaar ministerie, die een verhul
de tuchtsanctie zou kunnen vormen, door de laatstgenoemde geen beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State kan worden ingesteld, terwijl de « ambtenaren van de besturen » die het voorwerp uitmaken van een soortgelijke beslissing wel een dergelijk beroep zouden kunnen
...[+++] instellen.