1. Les États membres peuvent, sans avoir à effectuer de nouveaux examens selon les principes de la présente directive, admettre des variétés ayant été officiellement admises sur leur territoire avant le 1er juillet 1970 s'il ressort des examens antérieurs que les variétés sont distinctes, stables et suffisamment homogènes. L'examen des caractères fixés selon l'article 7 paragraphe 2, doit être achevé pour le 30 juin 1975 au plus tard.
1. De Lid-Staten kunnen rassen die vóór 1 juli 1970 op hun grondgebied officieel toegelaten zijn, zonder nieuw onderzoek overeenkomstig de beginselen van deze richtlijn toelaten, wanneer uit vroeger onderzoek blijkt dat de rassen onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen zijn. Het onderzoek ten aanzien van de volgens artikel 7, lid 2, vastgestelde kenmerken dient uiterlijk op 30 juni 1975 beëindigd te zijn.