Il résulte du libellé de la question préjudicielle et de la motivation du jugement a quo que la Cour est interrogée sur le point de savoir si l'article 34, § 2, de la loi du 25 juin 1992 précitée viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il établirait une différence de traitement entre les victimes d'un dommage couvert par cette loi qui exercent un droit propre contre l'assureur en vue d'être indemnisées et les victimes d'un dommage résultant d'une faute extracontractuelle qui exercent une action en indemnisation contre l'auteur de la faute : alors que l'action des premières est soumise, en vertu de l'article 34, § 2, précité, à un délai de prescription de
cinq ans ou, si la victime ignorait ...[+++] l'existence du droit propre au moment du fait générateur du dommage ou de l'infraction pénale, à un délai maximal de dix ans à compter du fait générateur ou du jour où l'infraction a été commise, celle des secondes est soumise, en vertu de l'article 2262bis du Code civil, à un délai de prescription de cinq ans à partir du jour défini par l'alinéa 2 de cette disposition et en tout cas à un délai maximal de vingt ans à partir du jour qui suit celui où s'est produit le fait qui a provoqué le dommage.Uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag en de motivering van het verwijzende vonnis blijkt dat het Hof wordt gevraagd of artikel 34, § 2, van de voormelde wet van 25 juni 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het een verschil in behandeling zou invoeren tussen de slachtoffers van bij die wet gedekte schade die met het oog op het verkrijgen van een schadevergoeding een eigen recht tegen de verzekeraar uitoefenen, en de slachtoffers van schade die voortvloeit uit een buitencontractuele fout die een rechtsvordering tot vergoeding van schade instellen tegen de persoon die de fout heeft begaan : terwijl de rechtsvordering van de eerstgenoemden, op grond van het voormelde artikel 34, § 2, is onderworpen aan een verj
...[+++]aringstermijn van vijf jaar of, indien het slachtoffer het bestaan van het eigen recht op het ogenblik van het schadeverwekkende feit of het misdrijf niet kende, aan een maximumtermijn van tien jaar te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd, is de rechtsvordering van de laatstgenoemden, op grond van artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, onderworpen aan een verjaringstermijn van vijf jaar vanaf de in het tweede lid van die bepaling gedefinieerde dag en in elk geval aan een maximumtermijn van twintig jaar vanaf de dag volgend op die van het schadeverwekkende feit.