3. Les États membres prennent les mesures nécessaires pour que soit punissable le fait de tenter de commettre une infraction visée aux articles 3, 6 et 7, à l’article 9, paragraphe 1, à l’article 9, paragraphe 2, point a), et aux articles 11 et 12, à l’exception de la possession prévue à l’article 3, paragraphe 1, point f), et de l’infraction visée à l’article 3, paragraphe 1, point j).
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat poging tot het plegen van een van de in de artikelen 3, 6, 7, artikel 9, lid 1, artikel 9, lid 2, onder a), en de artikelen 11 en 12 bedoelde misdrijven, met uitzondering van het in artikel 3, lid 1, onder f), bedoelde bezit en het in artikel 3, lid 1, onder j), bedoelde misdrijf, strafbaar is.