Art. 7. § 1 Dans l'hypothèse où le bailleur se voit signifier une mise en demeure de régulariser la situation lorsque l'enquête a établi que son bien ne respecte pas ou plus les exigences de sécurité, de salubrité et d'équipement des logements, conformément aux dispositions de l'article 13, § 3 de l'ordonnance, le bailleur est invité à faire parvenir ses éventuelles observations, par lettre recommandée ou par dépôt au Service d'inspection régionale moyennant accusé de réception, dans un délai de 30 jours à dater de la réception de la mise en demeure.
Art. 7. § 1 Indien de verhuurder in gebreke wordt gesteld om de toestand in overeenstemming te brengen, zoals bedoeld in artikel 13, § 3 van de ordonnantie, omdat door het onderzoek werd vastgesteld dat zijn goed niet of niet langer beantwoordt aan de verplichtingen inzake veiligheid, gezondheid en uitrusting voor woningen, wordt de verhuurder verzocht zijn eventuele opmerkingen over te maken aan de Gewestelijke Inspectiedienst, met een aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs, binnen een termijn van 30 dagen aanvangend op de dag waarop de ingebrekestelling is ontvangen.