La Cour constate à cet égard qu'en ce qui concerne les membres de deux autres organes de gestion des instituts supérieurs autonomes, à savoir le conseil d'administration et le collège administratif, le décret du 13 juillet 1994 dispose qu'ils « s'abstiennent de délibérer et de voter sur des matières qui les concernent personnellement ou qui concernent leurs conjoint, parents ou alliés jusqu'au troisième degré » (articles 264 et 269).
Het Hof stelt dienaangaande vast dat, ten aanzien van de leden van twee andere bestuursorganen van de autonome hogescholen, de raad van bestuur respectievelijk het bestuurscollege, het decreet van 13 juli 1994 bepaalt dat zij « [zich] onthouden [.] van het beraadslagen en het stemmen over aangelegenheden die henzelf, hun echtgenoten en hun bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad persoonlijk aanbelangen » (artikelen 264 en 269).