Les travaux préparatoires de la disposition en cause font apparaître que le législateur a jugé « peu acceptable » de permettre à l'enfant adultérin, tout en maintenant son droit de participer à la succession de son auteur, de demander la conversion de l'usufruit, et qu'il a voulu en écarter la possibilité par égard pour le conjoint offensé :
Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat het voor de wetgever « moeilijk te aanvaarden [is] » dat het buitenechtelijke kind, ofschoon het het recht behoudt om aan de nalatenschap van zijn ouder deel te nemen, de omzetting van het vruchtgebruik zou mogen vorderen, en dat hij de mogelijkheid daartoe heeft willen uitsluiten uit respect voor de beledigde echtgenoot :