2.2. Intervention du
fonds Art. 3. Pour pouvoir bénéficier du complément d'entreprise mensuel forfaitaire versé par le "Fonds de sécurité d'existence pour le commerce du bois", les ouvrie(è)r(e)s qui n'ont pas atteint l'âge de 60 ans au moment où leur contrat de
travail prend fin, doivent : a) prouver une occupation d'au moins 10 ans auprès d'un ou de plusieurs employeurs ressortissant à une des sous-commissions paritaires de la Commission paritaire de l'industrie du bois (125.01, 125.02, 125.03); ou b) avoir reçu au moins sept avan
...[+++]tages sociaux ou indemnités de remboursement des frais d'outillage mécanisé octroyés par un des fonds de sécurité d'existence institué par une des sous-commissions paritaires de la Commission paritaire de l'industrie du bois, au cours des 10 années précédant leur entrée en RCC.2.2. Tussenkomst van het fonds Art. 3. Om aanspraak te kunnen maken op de maandelijkse forfaitaire bedrijfstoeslag, uitgekeerd door het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de houthandel", dienen de arbeid(st)ers die geen 60 jaar zijn op de datum van de beëindiging van hun
arbeidsovereenkomst : a) een tewerkstelling te bewijzen van minstens 10 jaar bij één of meerdere werkgevers die ressorteren onder één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid (125.01, 125.02, 125.03); of b) minstens zeven sociale voordelen of de vergoeding tot terugbetaling van de kosten voor mechanische gereedschappen toegekend door é
...[+++]én van de fondsen voor bestaanszekerheid opgericht door één van de paritaire subcomités van het Paritair Comité voor de houtnijverheid, hebben ontvangen in de loop van de 10 jaar die hun SWT voorafgaan.