1. Un État sans littoral a le droit de participer, selon une forme équitable, à l'exploitation d'une part appropriée du reliquat des ressources biologiques des zones économiques exclusives des États côtiers de la même sous-région ou région, compte tenu des caractéristiques économiques et géographiques pertinentes de tous les États concernés et conformément au présent article et aux articles 61 et 62.
1. Staten zonder zeekust hebben het recht, op billijke grondslag, deel te nemen aan de exploitatie van een passend deel van het overschot van de levende rijkdommen van de exclusieve economische zones van kuststaten van dezelfde subregio of regio, met inachtneming van de van belang zijnde economische en geografische omstandigheden van alle betrokken Staten en overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en van de artikelen 61 en 62.