Dans les épreuves physiques et morales de l'occupation en Belgique, puis de la déportation en Allemagne et en Autriche, et de l'exil en Suisse, elle adoucira les peines de la famille royale, épaulera son mari, le Souverain, et, avec lui, poursuivra l'éducation de la princesse Joséphine-Charlotte et de ses deux frères, nos deux futurs Rois, Baudouin et Albert II. En 1962, Léopold III parlera de son épouse en ces termes : « Elle m'a rendu un foyer, elle m'a aidé à élever les enfants que m'avait donnés la reine Astrid, et s'est consacrée à eux avec un dévouement et une tendresse qui ont fait d'eux ce qu'ils sont aujourd'hui».
D
oorheen de fysieke en morele beproevingen van de bezetting van België en nadien de deportatie naar Duitsland en Oostenrijk en de ballingschap in Zwitserland, heeft zij het lijden van de koninklijke familie verzacht, haar man, de Vorst, gesteund, en samen met hem de opvoeding voortgezet van prinses Joséphine-Charlotte en haar twee broers, de toekomstige koningen Boudewijn en Albert II. In 1962 verklaarde Leopold III het volgende over zijn echtgenote: " Zij heeft mij een gezin teruggegeven, zij heeft mij geholpen de kinderen groot te brengen die Koningin Astrid mij geschonken had, en heeft met toewijding en tederheid voor hen gezorgd, waardoor zij zijn kunne
...[+++]n worden wat zij nu zijn" .