2. Les règles énoncées aux articles 147, 148 et 149, relatives à l'interrogatoire de l'inculpé, de la personne suspectée d'avoir commis une infraction ou de la personne interrogée à toutes fins, sont largement identiques à celles énoncées aux articles 154, alinéas 2 et 3, 157 et 158, relatives à l'audition des victimes et des témoins.
2. De voorschriften vervat in de artikelen 147, 148 en 149 over de ondervraging van de inverdenkinggestelde, van de persoon die ervan wordt verdacht een misdrijf te hebben gepleegd of van de persoon die om enige reden wordt ondervraagd, stemmen in grote mate overeen met die vervat in de artikelen 154, tweede en derde lid, 157 en 158 betreffende het verhoor van slachtoffers en getuigen.