« Art. 50. Lorsque le juge de la jeunesse est saisi d'un fait qualifié infraction commis par une personne visée à l'article 14, § 1, après l'âge de dix-sept ans, il peut, même si l'intéressé est devenu majeur dans l'intervalle, décider que les mesures visées à l'article 42, § 1, pourront être maintenues au plus tard jusqu'à ce que celui-ci ait atteint l'âge de vingt ans».
« Art. 50. De jeugdrechter, gevat van een als misdrijf omschreven feit gepleegd door een persoon bedoeld in artikel 14, § 1, na de leeftijd van zeventien jaar, kan, zelfs wanneer deze persoon inmiddels meerderjarig is geworden, bepalen dat de maatregelen van artikel 42, § 1, kunnen aangehouden blijven uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt. »