2. L'expression « établissement stable » comprend notamment: a) un siège de direction, b) une succursale, c) un bureau, d) une usine, e) un atelier, f) une mine, un puits de pétrole ou de gaz, une carrière ou tout autre lieu d'extraction de ressources naturelles, g) une raffinerie, h) un point de vente, et i) un entrepôt, dans le cas d'une personne qui met des installations de stockage à la disposition d'autres personnes.
2. De uitdrukking "vaste inrichting" omvat in het bijzonder: a) een plaats waar leiding wordt gegeven; b) een filiaal; c) een kantoor; d) een fabriek; e) een werkplaats; f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; g) een raffinaderij; h) een verkooppunt, en i) een magazijn met betrekking tot een persoon die opslagruimte ter beschikking van derden stelt.