3. fait observer que les cas ponctuels de défaillance, notamment lorsqu'ils résultent de fraudes, ne signent pas en eux‑mêmes l'échec d'une agence de notation, étant donné que les notes traduisent la possibilité ou la probabilité d'un défaut de remboursement et que le système ne peut être considéré comme ayant échoué que si le nombre de cas de défaut de paiement s'écarte sensiblement de la référence caractérisant la classe de notes en question ou si les raisons de suspecter une fraude dans les cas les plus flagrants étaient trop évidentes pour être négligées;
3. constateert dat individuele gevallen waarin een onjuiste rating wordt gegeven, met name wanneer deze door fraude worden veroorzaakt, op zichzelf niet het bewijs vormen dat een rating-kantoor in gebreke is gebleven, aangezien ratings weergeven wat de kans of waarschijnlijkheid is dat schulden niet worden terugbetaald; alleen wanneer het aantal gevallen waarin schulden niet worden voldaan, aanzienlijk verschilt van de algemeen aanvaarde norm voor het betrokken rating-gebied of wanneer in bepaalde flagrante gevallen de redenen om fraude te vermoeden te duidelijk zijn om deze te negeren, kan worden gezegd dat het systeem gefaald heeft;