Le juge a quo compare cette situation à celle qui est réglée par d'autres textes en matière de sécurité sociale : d'une part, l'article 7, § 13, introduit dans l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs par la loi du 30 décembre 1988, selon lequel la répétition des allocations de chômage payées indûment se prescrit par
trois ans, ce délai étant porté à cinq ans en cas de fraude ou de dol du chômeur; d'autre part, l'article 30 de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés, qui prévoit des délais
identiques, ramenés ...[+++] toutefois « à six mois lorsque le paiement résulte uniquement d'une erreur de l'organisme ou du service, dont l'intéressé ne pouvait normalement se rendre compte ».
De verwijzende rechter vergelijkt die situatie met die welke wordt geregeld in andere wetteksten inzake sociale zekerheid : enerzijds, artikel 7, § 13, dat, bij de wet van 30 december 1988 is ingevoerd in de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, volgens hetwelk de terugbetaling van onverschuldigd betaalde werkloosheidsuitkeringen na drie jaar ve
rjaart, waarbij die termijn op vijf jaar wordt gebracht in geval van arglist of bedrog van de werkloze; anderzijds, artikel 30 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, dat in identieke
...[+++]termijnen voorziet, die echter worden teruggebracht « tot zes maanden indien de betaling enkel het gevolg is van een vergissing van de instelling of de dienst, waarvan de betrokkene zich normaal geen rekenschap kon geven ».