Le règlement précise en outre que les preuves obtenues légalement dans un État membre sont recevables devant les juges du fond de tous les États membres, pour autant que les preuves en question ont été recueillies dans le respect des droits procéduraux consacrés par l’article 47 (droit à un recours effectif) et par l’article 48 (présomption d’innocence et droits de la défense), de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne.
Voorts is in de verordening bepaald dat bewijs dat op rechtmatige wijze is verkregen in een lidstaat, ontvankelijk is voor de feitenrechters in alle lidstaten, op voorwaarde dat het bewijs werd verzameld met inachtneming van de procedurerechten die zijn vastgelegd in artikel 47 (het recht op een doeltreffende voorziening in rechte) en artikel 48 (het vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.