En effet, d'une part, l'absence d'une telle mesure a pu raisonnablement être jugée de nature à menacer la survie des établissements scolaires qu'elle concerne - ce qui constitue l'objectif d'intérêt général évoqué en B.4.3 -, alors que mettre ces établissements en graves difficultés financières pourrait être de nature à porter au droit à l'enseignement une atteinte bien plus grande que celle que l'article 1 porte au but d'assurer progressivement la gratuité de cet enseignement.
Er kon immers, enerzijds, redelijkerwijs worden geoordeeld dat de ontstentenis van een dergelijke maatregel het voortbestaan van de onderwijsinstellingen waarop hij betrekking heeft, kon bedreigen - wat het doel van algemeen belang vormt waarnaar in B.4.3 wordt verwezen -, terwijl het in ernstige financiële moeilijkheden brengen van die instellingen van dien aard zou kunnen zijn dat het recht op onderwijs in grotere mate zou worden aangetast dan de mate waarin artikel 1 afbreuk doet aan de doelstelling om de kosteloosheid van dat onderwijs geleidelijk te verzekeren.