En dépit des considérations de principe de l'arrêt relatif à l'étendue de la compétence des communautés en matière de protection de la jeunesse (B.3.2 à B.3.7) la Cour d'arbitrage a ensuite conclu que l'autorité fédérale était compétente pour, par la voie de la loi attaquée du 1er mars 2002 relative au placement provisoire de mineurs ayant commis un fait qualifié infraction, prévoir elle-même la création d'un centre fermé pour le placement provisoire de mineurs d'âge.
Niettegenstaande de principiële overwegingen van het arrest in verband met de omvang van de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake jeugdbescherming (B.3.2 tot B.3.7) besluit het Arbitragehof vervolgens tot de bevoegdheid van de federale overheid om, bij de bestreden wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, zelf in de oprichting van een gesloten centrum voor de voorlopige plaatsing van minderjarigen te voorzien.