Dans le cadre d'une interpellation de M. Van Hauthem à la commission Justice de la Chambre le 26 octobre 1994, j'avais déclaré, en ma qualité de député, que je n'étais pas insensible à cette affaire, mais que la demande adressée au ministre était en fait sans objet, étant donné qu'une instruction avait été entamée à la demande de la famille en vue d'une éventuelle demande de révision.
De heer Van Hauthem interpelleerde op 26 oktober 1994 in de kamercommissie van Justitie. Ik heb toen als volksvertegenwoordiger gesteld niet ongevoelig te zijn voor deze materie, maar dat, aangezien op verzoek van de familie, een onderzoek werd gestart met het oog op een eventueel verzoek tot herziening, de vraag aan de minister eigenlijk zonder voorwerp was.