5. considère que la liberté d'expression et l'indépendance de la presse, droits universels, ne sauraient être mises en péril par aucun individu ou groupe s'estimant offensé par des paroles ou des écrits; exprime d'autre part sa sympathie à l'égard de ceux qui se sont sentis offensés par les caricatures du Prophète Mahomet, tout en soulignant que la législation nationale et européenne en vigueur permet de saisir la justice pour tout comportement offensant éventuel;
5. is van mening dat de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de pers universele rechten zijn die niet ondermijnd mogen worden door individuen of groepen die zich gekrenkt voelen door hetgeen is gezegd of geschreven; drukt tegelijkertijd zijn consideratie uit met degenen die zich beledigd voelen door de cartoons van de Profeet Mohammed, maar wijst erop dat eventuele beledigingen voor de rechter gebracht kunnen worden overeenkomstig de bestaande nationale en Europese wetgevingen;