La preuve de la gratuité du mandat ne peut pas être admise lorsque des revenus visés à l'article 30, 2°, du Code des impôts sur les revenus 1992, découlent du mandat ou lorsque l'association ou la société, visée à l'article 3, § 1 , alinéa 4, de l'arrêté royal n° 38, verse des cotisations ou des primes pour la constitution d'une pension complémentaire du mandataire.
Het bewijs van de kosteloosheid van het mandaat kan niet aanvaard worden wanneer er uit het mandaat inkomsten, bedoeld in artikel 30, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voortvloeien of wanneer de vereniging of vennootschap, bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38, bijdragen of premies stort voor de opbouw van een aanvullend pensioen van de mandataris.