Etant donné que les deuxième, troisième, quatrième et cinquième questions préjudicielles s'avèrent reposer sur un postulat manifestement erroné et que ces questions concernant la constitutionnalité de la loi du 1 mai 1939 ne sont, pour cette raison, pas pertinentes pour la solution du litige au fond, il n'y a pas lieu d'y répondre.
Nu de tweede, de derde, de vierde en de vijfde prejudiciële vraag blijken te berusten op een kennelijk onjuist uitgangspunt, en die vragen naar de grondwettigheid van de wet van 1 mei 1939, om die reden, niet relevant zijn voor het beslechten van het bodemgeschil, is er geen aanleiding daarop in te gaan.