Lorsque des États ont de sérieuses raisons de penser que des activités envisagées relevant de leur juridiction ou de leur contrôle risquent d'entraîner une pollution importante ou des modifications considérables et nuisibles du milieu marin, ils évaluent, dans la mesure du possible, les effets potentiels de ces activités sur ce milieu et rendent compte des résultats de ces évaluations de la manière prévue à l'article 205.
Wanneer de Staten redelijke gronden hebben aan te nemen dat voorgenomen werkzaamheden onder hun rechtsmacht of toezicht aanzienlijke verontreiniging of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kunnen teweegbrengen, dienen zij voor zover uitvoerbaar, de mogelijke gevolgen van zulke werkzaamheden voor het mariene milieu te evalueren en rapporteren van de resultaten van zulke evaluaties mede te delen op de wijze, bepaald in artikel 205.