Een voertuig wordt geacht over het gehele frequentiebereik onder de referentiegrens te blijven, indien het deze voor de gekozen frequentie in elk van de volgende 11 frequentiebanden niet overschrijdt: 30-45, 45-80, 80-130, 130-170, 170-225, 225-300, 300-400, 400-525, 525-700, 700-850, 850-1 000 MHz.
Es wird davon ausgegangen, daß ein Fahrzeug die erforderlichen Grenzwerte des gesamten Frequenzbereichs einhält, wenn es die erforderlichen Grenzwerte für die gewählte Frequenz in jedem der elf folgenden Frequenzbänder einhält: 30-45; 45-80; 80-130; 130-170; 170-225; 225-300; 300-400; 400-525; 525-700; 700-850; 850-1 000 MHz.