Traduction de «2003 had ingesteld » (Néerlandais → Allemand) :

Daarom had de VN-Veiligheidsraad in 2003 sancties ingesteld op alle houtuitvoer uit Liberia.
2003 verhängte daher der UN-Sicherheitsrat Sanktionen gegen alle Holzausfuhren aus Liberia.

Die bepaling, ingevoegd bij artikel 19 van de wet van 3 juli 2005, heeft een baremische loopbaan ingesteld met het doel de discriminatie op te heffen die het Hof ertoe had gebracht om, bij het arrest nr. 102/2003, artikel XII. VII. 11 van het RPPol te vernietigen « in zoverre het het brevet 2D niet overneemt » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, p. 18).
Diese durch Artikel 19 des Gesetzes vom 3. Juli 2005 eingefügte Bestimmung hat eine Gehaltstabellenlaufbahn eingeführt, mit dem Ziel, jene Diskriminierung zu beheben, die den Hof dazu veranlasst hatte, in seinem Urteil Nr. 102/2003 Artikel XII. VII. 11 des RSPol für nichtig zu erklären, « indem er das Brevet 2D nicht einbezieht » (Parl. Dok., Kammer, 2004-2005, DOC 51-1680/001, S. 18).

De Raad heeft een verordening vastgesteld tot opschorting van de aanvullende EU-douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika die hij in december 2003 bij Verordening (EG) nr. 2193/2003 had ingesteld in reactie op de onrechtmatige subsidies welke door de Verenigde Staten krachtens de wetgeving inzake Foreign Sales Corporations (FSC's) werden verleend (doc. 15894/04 en 15893/04).
Der Rat nahm eine Verordnung zur Aussetzung der zusätzlichen Zölle auf die Einfuhren bestimmter Waren mit Ursprung in den Vereinigten Staaten von Amerika an, die der Rat im Dezember 2003 mit der Verordnung (EG) Nr. 2193/2003 eingeführt hatte. Diese zusätzlichen Zölle waren eine Gegenmaßnahme gegen die unzulässigen Subventionen der Vereinigten Staaten im Rahmen ihrer Gesetzgebung für ausländische Vertriebsgesellschaften ("Foreign Sales Corporation Act, FSC Act") (Dok. 15894/04 und 15893/04).

De Raad heeft vandaag een verordening vastgesteld tot opschorting van de aanvullende EU-douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika die hij in december 2003 bij Verordening (EG) nr. 2193/2003 had ingesteld, in reactie op de onrechtmatige subsidies welke door de Verenigde Staten krachtens de wetgeving inzake Foreign Sales Corporations (FSC's) werden verleend (doc. 15894/04 en 15893/04).
Der Rat hat heute eine Verordnung zur Aussetzung zusätzlicher EU-Zölle auf die Einfuhren bestimmter Waren mit Ursprung in den Vereinigten Staaten von Amerika angenommen; im Dezember 2003 hatte er im Rahmen der Verordnung 2193/03 diese Zölle als Reaktion auf die von den Vereinigten Staaten im Rahmen ihrer Gesetzgebung für Vertriebsgesellschaften (Foreign Sales Corporations-FSC) gewährten unrechtmäßigen Subventionen eingeführt (Dok. 15894/04 und 15893/04).

Nadat Watts tegen deze beslissing beroep had ingesteld, werd zij eind januari 2003 opnieuw onderzocht door de adviserend arts, die rapporteerde dat haar toestand achteruit was gegaan en dat zij binnen drie tot vier maanden geopereerd moest worden.
Nachdem die Klägerin Anfechtungsklage gegen diese Entscheidung erhoben hatte, wurde sie Ende Januar 2003 erneut vom Facharzt untersucht, der feststellte, dass sich ihr Zustand verschlechtert habe und dass sie innerhalb von drei bis vier Monaten operiert werden sollte.

Bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2006 in zaak C-310/04 (6) is hoofdstuk 10 bis van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wegens schending van het evenredigheidsbeginsel nietig verklaard, waarbij met name is gewezen op de omstandigheid dat „de Raad, die Verordening (EG) nr. 864/2004 heeft vastgesteld, voor het Hof niet heeft aangetoond dat hij bij de vaststelling van de bij die verordening ingestelde nieuwe steunregeling voor katoen zijn beoordelingsbevoegdheid daadwerkelijk heeft uitgeoefend, wat veronderstelde dat rekening werd gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de situatie, waaronder de aan de katoenteelt verbonden loonkosten en het voortbestaan van de egreneringsbedrijven, die ter beoordeling van de rentabiliteit van die teelt in aanmerking moesten worden genomen” en dat het Hof niet had kunnen „nagaan of de Gemeenschapswetgever, zonder overschrijding van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake, tot het besluit kon komen dat de vaststelling van het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen op 35 % van het totaalbedrag van de steun onder de vroegere steunregeling, volstond ter bereiking van de in punt 5 van de considerans van Verordening (EG) nr. 864/2004 uiteengezette doelstelling, namelijk de rentabiliteit en dus de voortzetting van die teelt te verzekeren, welke doelstelling overeenkomt met de in lid 2 van Protocol nr. 4 vermelde doelstelling”.
Mit dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften vom 7. September 2006 in der Rechtssache C-310/04 (6) wurde Titel IV Kapitel 10a der Verordnung (EG) Nr. 1782/2003 des Rates wegen Verstoßes gegen den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit für nichtig erklärt, und zwar insbesondere aufgrund des Umstands, dass „der Rat, der Urheber der Verordnung (EG) Nr. 864/2004, vor dem Gerichtshof nicht belegt hat, dass er beim Erlass der mit dieser Verordnung eingeführten neuen Beihilferegelung für Baumwolle tatsächlich sein Ermessen ausgeübt hat, was die Berücksichtigung aller erheblichen Faktoren und Umstände des Einzelfalls implizierte, darunter die Berücksichtigung der Gesamtheit der mit dem Baumwollanbau verbundenen Arbeitskosten und der Lebensfähigkeit der Entkörnungsunternehmen, ohne die die Rentabilität dieses Anbaus nicht beurteilt werden konnte“ und dass der Gerichtshof „nicht überprüfen [konnte], ob der Gemeinschaftsgesetzgeber, ohne die Grenzen des ihm in diesem Bereich zustehenden weiten Ermessens zu überschreiten, zu dem Schluss hat kommen können, dass die Festsetzung des Betrags der kulturspezifischen Zahlung für Baumwolle auf 35 % des Gesamtbetrags der nach der früheren Beihilferegelung bestehenden Beihilfen ausreicht, um zu gewährleisten, dass das in der fünften Begründungserwägung der Verordnung Nr. 864/2004 niedergelegte Ziel, die Rentabilität und damit die Fortsetzung dieser Kultur sicherzustellen, das das in Absatz 2 des Protokolls Nr. 4 vorgegebene Ziel widerspiegelt, erreicht wird“.

(2) Bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2006 in zaak C-310/04 is hoofdstuk 10 bis van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wegens schending van het evenredigheidsbeginsel nietig verklaard, waarbij met name is gewezen op de omstandigheid dat "de Raad, die Verordening (EG) nr. 864/2004 heeft vastgesteld, voor het Hof niet heeft aangetoond dat hij bij de vaststelling van de bij die verordening ingestelde nieuwe steunregeling voor katoen zijn beoordelingsbevoegdheid daadwerkelijk heeft uitgeoefend, wat veronderstelde dat rekening werd gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van de situatie, waaronder de aan de katoenteelt verbonden loonkosten en het voortbestaan van de egreneringsbedrijven, die ter beoordeling van de rentabiliteit van die teelt in aanmerking moesten worden genomen" en dat het Hof niet had kunnen "nagaan of de Gemeenschapswetgever, zonder overschrijding van zijn ruime beoordelingsbevoegdheid ter zake, tot het besluit kon komen dat de vaststelling van het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen op 35% van het totaalbedrag van de steun onder de vroegere steunregeling, volstond ter bereiking van de in punt 5 van de considerans van Verordening (EG) nr. 864/2004 uiteengezette doelstelling, namelijk de rentabiliteit en dus de voortzetting van die teelt te verzekeren, welke doelstelling overeenkomt met de in lid 2 van Protocol nr. 4 vermelde doelstelling".
(2) Mit dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Gemeinschaften vom 7. September 2006 in der Rechtssache C-310/04 wurde Titel IV Kapitel 10a der Verordnung (EG) Nr. 1782/2003 des Rates wegen Verstoß gegen den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit für nichtig erklärt, insbesondere aufgrund des Umstands, dass "der Rat, der Urheber der Verordnung (EG) Nr. 864/2004, vor dem Gerichtshof nicht belegt hat, dass er beim Erlass der mit dieser Verordnung eingeführten neuen Beihilferegelung für Baumwolle tatsächlich sein Ermessen ausgeübt hat, was die Berücksichtigung aller erheblichen Faktoren und Umstände des Einzelfalls implizierte, darunter die Berücksichtigung der Gesamtheit der mit dem Baumwollanbau verbundenen Arbeitskosten und der Lebensfähigkeit der Entkörnungsunternehmen, ohne die die Rentabilität dieses Anbaus nicht beurteilt werden konnte" und dass der Gerichtshof "nicht überprüfen [konnte], ob der Gemeinschaftsgesetzgeber, ohne die Grenzen des ihm in diesem Bereich zustehenden weiten Ermessens zu überschreiten, zu dem Schluss hat kommen können, dass die Festsetzung des Betrages der kulturspezifischen Zahlung für Baumwolle auf 35 % des Gesamtbetrags der nach der früheren Beihilferegelung bestehenden Beihilfen ausreicht, um zu gewährleisten, dass das in der fünften Begründungserwägung der Verordnung (EG) Nr. 864/2004 niedergelegte Ziel, die Rentabilität und damit die Fortsetzung dieser Kultur sicherzustellen, das das in Absatz 2 des Protokolls Nr. 4 vorgegebene Ziel widerspiegelt, erreicht wird".

Hij heeft besloten tot opschorting van de tegenmaatregelen die hij in december 2003 in de vorm van douanerechten had ingesteld in reactie op de onrechtmatige subsidies die door de Verenigde Staten werden verleend krachtens de wetgeving inzake "Foreign Sales Corporations", in afwachting van een nieuwe WTO-beslissing over de rechtmatigheid van de nieuwe Amerikaanse wetgeving op dit gebied.
Er hat die Aussetzung der Zölle beschlossen, die er im Dezember 2003 als Maßnahme gegen die unzulässigen Subventionen eingeführt hatte, welche die Vereinigten Staaten im Rahmen ihrer Gesetzgebung für ausländische Vertriebsgesellschaften ("Foreign Sales Corporations") gewährt haben; dieser Beschluss erfolgte in Erwartung einer neuen Entscheidung der WTO über die Rechtmäßigkeit der neuen amerikanischen Rechtsvorschriften in diesem Bereich.

« Schendt artikel 29, § 3, tweede lid, van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het de onttrekking aan de Belgische rechtscolleges zou opleggen, ofschoon ten minste één klager vreemdeling is met het statuut van vluchteling in België op het ogenblik dat de strafvordering oorspronkelijk werd ingesteld, aangezien het die onttrekking verhindert wanneer ten minste één klager de Belgische nationaliteit had op hetzelfde ogenblik ?
« Verstösst Artikel 29 § 3 Absatz 2 des Gesetzes vom 5. August 2003 über schwere Verstösse gegen das humanitäre Völkerrecht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, wenn er dahingehend ausgelegt wird, dass er die Entbindung der belgischen Rechtsprechungsorgane auferlegen würde, obwohl zum Zeitpunkt der ursprünglichen Einleitung der Strafverfolgung wenigstens ein Kläger Ausländer mit dem Flüchtlingsstatus in Belgien ist, da dieser Artikel die Entbindung verhindert, wenn zum selben Zeitpunkt wenigstens ein Kläger die belgische Staatsangehörigkeit hatte?