« Schenden de artikelen 6 en 14, derde lid, van de wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten, in die zin geïnterpreteerd dat de huurder in het kader van een handelshuurovereenkomst die, krachtens artikel 14, derde lid, voor onbepaalde duur stilzwijgend is vernie
uwd, aan de rechter geen herziening van de in die huurovereenkomst bepaalde huurprijs kan vragen op grond van het voormelde artikel 6, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij een verschil in behandeling teweegbrengen tussen die huurder en de huurder in het kader van een handelshuurovereenkomst die niet wordt verlengd door een stilzwijgende vernieuwing, aan
...[+++] wie een dergelijke mogelijkheid wel wordt toegekend ?« Verstossen die Artikel 6 und 14 Absatz 3 des Gesetzes vom 30. April 1951 über die Handelsmietverträge, dahingehend ausgelegt, dass der Mieter im Rahmen eines Handelsmietvertrags, der kraft Artikel 14 Absatz 3 stillschweigend f
ür unbestimmte Zeit erneuert wurde, nicht aufgrund des vorerwähnten Artikels 6 beim Richter die Revision des im besagten Mietvertrag festgelegten Mietpreis
es beantragen kann, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem sie einen Behandlungsunterschied zwischen diesem Mieter und dem Mieter im Rahmen eines
...[+++]nicht stillschweigend erneuerten Handelsmietvertrags, dem eine solche Möglichkeit wohl geboten wird, herbeiführen?