Aangezien het Hof bij zijn arrest nr. 78/98, gewezen op 7 juli 1998, waarvan de beslagrechter geen kennis kon hebben gehad toen hij bij zijn vonnis van 26 juni 1998 het Hof ondervroeg, heeft geantwoord op prejudiciële vragen die, zoals in deze zaak, betrekking hadden op de voorwaarden waarin het jurisdictionele toezicht wordt uitgeoefend in het afwijke
nde stelsel van het derdenbeslag dat bij artikel 76, § 1, derde lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt toegestaan, staat het aan de verwijzende rechter, bij de lezing van het door het Hof gegeven antwoord op de hiervoor behandelde prejudiciële vragen, te oord
...[+++]elen of hij, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, niet te maken heeft met een geval waarin artikel 26, § 2, derde lid, 1° en 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof toepassing dient te vinden, wat de eerste prejudiciële vraag betreft.Da der Hof durch sein am 7. Juli 1998 erlassenes Urteil Nr. 78/98 - das dem Pfändungsrichter nicht bekannt sein konnte, als er mittels seines Urteils vom 26. Juni 1998 den Hof befragte - auf präjudizielle Fragen geantwortet hat, die sich, wie in dieser Rechtssache, auf die Voraussetzungen bezogen, unter denen die richterliche Aufsicht i
m abweichenden System der durch Artikel 76 § 1 Absatz 3 des Mehrwertsteuergesetzbuches erlaubten Pfändung in dritter Hand ausgeübt wird, ist es Aufgabe des Verweisungsrichters, bei der Lesung der vom Hof auf die oben behandelten präjudiziellen Fragen gegebenen Antworten zu urteilen, ob er es, unter Berücks
...[+++]ichtigung der Umstände der Rechtssache, nicht mit einem Fall zu tun hat, in dem hinsichtlich der ersten präjudiziellen Frage Artikel 26 § 2 Absatz 3 Nrn. 1 und 2 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof Anwendung findet.