Wanneer bij hetzelfde dier zowel aviaire als bovine tuberculine wordt ingespoten, moet de injectieplaats voor de aviaire tuberculine zich op circa 10 cm van de kruin van de nek bevinden, en de injectieplaats voor de bovine tuberculine ongeveer 12,5 cm lager op een lijn die grofweg evenwijdig loopt met de schouderlijn ; er mag ook ingespoten worden op verschillende punten van de nek. Bij jonge dieren, waarbij geen plaats is om de injectiepunten op één zijde van de nek voldoende van elkaar te scheiden, dient men één injectie toe op elke zijde van de nek en op dezelfde plaats, in het midden van het middelste derde van de nek.
Bei Injektion sowohl von Gefluegel- als auch von Rinder-Tuberkulin in ein und dasselbe Tier soll das Gefluegel-Tuberkulin etwa 10 cm vom Scheitelpunkt des Nackens und das Rinder-Tuberkulin etwa 12,5 cm tiefer auf einer etwa parallel zur Schulterlinie verlaufenden Linie oder auf der anderen Seite des Nackens injiziert werden ; besonders bei jungen Tieren, bei denen nicht genug Platz ist, um die Einstichstellen auf einer Seite des Nackens ausreichend weit voneinander entfernt zu setzen, ist auf jeder Seite des Nackens an gleichgelegenen Stellen in der Mitte des mittleren Drittels des Nackens eine Injektion anzubringen.