Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar is met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het « een rechtsonderhorige, die desgevallend zijn bereidheid te kennen gaf de aan een
ander veroorzaakte schade te vergoeden en ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld, geen toegang [geeft] tot de rechter om de eenzijdige, niet tegensprekelijke beslissing van het openbaar ministerie tot weigering van een minnelijke
schikking te laten controleren ...[+++] op een voldoende, effectieve en inhoudelijke wijze door een onafhankelijke en onpartijdige rechter ».Das vorlegende Rechtsprechungsorgan fragt, ob Artikel 216bis des Strafprozessgesetzbuches mit Artikel 13 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention vereinbar sei, insofern er « [einem Rechtsunterworfenen], der gegebenenfalls seinen Willen geäußert hat, den einem
anderen zugefügten Schaden wiedergutzumachen, und gegen den die Strafverfolgung eingeleitet wurde, keinen Zugang zum Gericht [gewährt], um den einseitigen und nicht kontradiktorischen Beschluss der Staatsanwaltschaft zur Verweigerung eines Vergleichs auf ausreichende, wirksame und inhaltliche Weise von einem unabhängigen und unp
arteiische ...[+++]n Richter kontrollieren zu lassen ».