De decreetgever kon bijgevolg, zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden, oordelen dat « de gevallen van recidivisme (geen meerwaarde bij herhaling van een misdrijf) [.] vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet relevant [zijn] » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1566/2, p. 7).
Der Dekretgeber konnte folglich, ohne gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung zu verstossen, den Standpunkt vertreten, dass « die Fälle von Rückfälligkeit (kein Mehrwert bei Wiederholung einer Straftat) aus städtebaulicher Sicht irrelevant sind » (Parl. Dok., Flämisches Parlament, 2002-2003, Nr. 1566/2, S. 7).