1. Een goed waarop overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), een hypotheek wordt verstrekt of obligaties dan wel pandbrieven die overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d) en e), worden verpand, moeten op het ogenblik waarop de zekerheid wordt gesteld, een realiseerbare waarde hebben die overeenkomt met ten minste 115 % van de waarde van de vereiste zekerheid.
(1) Das gemäß Artikel 7 Absatz 2 Buchstabe a belastete Gut sowie die gemäß Artikel 7 Absatz 2 Buchstaben d und e verpfändeten Wertpapiere und Schuldverschreibungen müssen am Tag der Sicherheitsleistung einen kapitalisierbaren Wert von mindestens 115 % der zu leistenden Sicherheit haben.